Er was een behoorlijk misverstand ontstaan tussen mij en iemand die me nabij is, wat uitmondde in terugtrekken en verwijten. Als je dicht genoeg bij elkaar staat is het meestal eenvoudiger om het ter sprake te brengen, al is het maar omdat je elkaar niet zo makkelijk kunt ontlopen. Nou ja, het kwam weer goed. Met een open gesprek kom je meestal een heel eind. Open wil zeggen: kunnen luisteren en laten binnenkomen en tegelijk je eigen gevoelens en inzichten laten zien en horen.
Nadat het weer goed was, kwam de volgende dag ineens de gedachte op: haar hart zit absoluut op de goeie plek.
En toen drong ineens tot me door dat in feite – hoe je het ook wendt of keert – bij iedereen het hart op de goeie plek zit, letterlijk. Je kunt natuurlijk geboren worden met een hartafwijking, maar zover ik weet zit het hart zélf altijd op de goeie plek: een beetje links boven in je borstkas. En toen ik wat verder keek – al die mensen die ik ken – kon ik niet één iemand vinden bij wie dat anders is. Iedereen probeert er op zijn of haar manier iets van te maken. De ideeën daarover en de wegen daartoe: daar verschillen we en komen we elkaar tegen. Maar dat hart zit op de goeie plek, dat kan niet anders; zo zijn we geboren.
Is dat wat er bedoeld wordt met dat iedereen Boeddha-natuur heeft? Wat Bankei bedoelt met zijn ‘Ongeboren Boeddha geest’? Dat we allemaal geboren worden met een hart, dat niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk op de goeie plek zit? Ik denk het.
Tegelijk weet iedereen – en je hoeft alleen maar in je eigen hart te kijken – dat het niet allemaal rozengeur en maneschijn is wat je in je hart aantreft. Het hart raakt gekwetst en gewond, gaat zich pantseren en beschermen en verliest zijn/haar oorspronkelijke zachtheid. Eeltplekken ontstaan ter bescherming op plekken waar teveel wrijving of druk ontstaat. Veel van die beschermende lagen zijn ontstaan in het verleden. Waar het nodig was om als nog-niet-vaardig en niet begrijpend kind, te overleven in een omgeving die niet altijd de veiligheid bood die nodig is om te kunnen uitgroeien. Iedereen weet dat met onze huidige psychologische scholing wel.
Maar: misschien weten we het wel, maar zien we het te zelden écht helder. En zeker als mijn eigen positie in het geding komt, slaat er al gauw een soort blindheid toe waarin de helderheid ver te zoeken is. Die eigen positie waaraan we vaak met huid en haar vast zitten, noemde Boeddha de doorn in het hart. En die doorn – dit ‘ik-mij-mijn-gevoel’ – speelt bij het minste of geringste op. De oude wond wordt snel geraakt en we reageren dan meteen emotioneel op wat er gebeurt. Waarmee we de ander weer pijnlijk kunnen raken en voor je het weet vecht je elkaar de tent uit.
Daarom is het zo belangrijk om die doorn in je hart te zien, te erkennen en te verwijderen. Dat verwijderen doet zeer: we kennen allemaal het gevoel van een splinter die je eruit moet trekken. Maar je doet het omdat je weet dat het anders gaat zweren en etteren.
De bevrijding of verlichting waarover in (zen)boeddhisme wordt gesproken gaat over het verwijderen van die splinter in je hart en de opluchting – letterlijk verlichting- die dat met zich meebrengt.
Dat gaat niet zonder moeite en pijn. De aansporing in de beoefening is dan ook om die pijn niet te vermijden, maar toe te laten en aan te gaan. Het biologisch ingestantste patroon van plezier zoeken en pijn vermijden creëert enorm veel lijden, omdat het tot zijn uitersten wordt doorgevoerd. In principe is het een gezond mechanisme dat ons beschermt, maar er is een omslagpunt waar het tegen ons gaat werken en ons alleen maar benauwder maakt, beduchter voor pijn en ongemak en kleiner.
Zazen is onder andere een vorm van krachten verzamelen om ons draagvermogen en onze spankracht te vergroten om de pijn in het hart te durven voelen en van daaruit te durven kijken en te handelen. Dat noemen we traditioneel de weg van de Bodhisattva: iemand die zich thuis voelt in de wereld en daar meewerkt en zwoegt om er op een of andere manier iets van te maken. Iets te creëren van een bevrijd en bevrijdend leven, hoe klein soms ook.