Er is een al langer durende spraakverwarring gaande omtrent het feit of Boeddhisme – en Zen in het bijzonder – nou een religie is of niet.
Iemand als Stehhen Bachelor is op zoek naar Boeddhisme zonder religie. Voor David Brazier daarentegen is Boeddhisme zonder meer een religie.
Iemand als Stehhen Bachelor is op zoek naar Boeddhisme zonder religie. Voor David Brazier daarentegen is Boeddhisme zonder meer een religie.
De meningen zijn verdeeld. Voor beide standpunten is veel te zeggen, maar alles hangt uiteraard af van wat je onder religie verstaat.
Omdat in het Boeddhisme het al dan niet bestaan van een God geen rol speelt, neigen we ernaar om het geen religie te noemen. Beter zou misschien zijn om te zeggen dat Boeddhisme geen godsdienst is. Maar religie is breder dan godsdienst lijkt me.
In Zen gebruiken we vaak het woord vertrouwen’ i.p.v. geloof. Dat klinkt ons lekkerder in de oren, maar het verschil is eigenlijk niet zo groot. Ook in het Boeddhisme begin je met dingen te geloven die je nog niet uit eigen ervaring ‘weet’, anders zou je er nooit aan beginnen. En verder: voor veel mensen die geloven in een God is dat lang niet altijd een blind naïef geloof. Ook voor hen is geloof vaak een (onder)zoeken en tasten in het duister en het geheim van ons bestaan en van God. Kijk naar de essays van iemand als Willem Jan Otten, of naar meester Eckehart en vele andere religieuzen, of naar de christelijke zenmeesters waarvan er al aardig wat rondlopen.
Maar het is wel interessant dat veel mensen die zich verbinden met een vorm van Boeddhisme – vooral in Zen – gaan steigeren als je zegt dat Zen (ook) religie is.
Het woord ‘religie’ roept van alles op aan associaties, herinneringen, oude ervaringen en daarmee samenhangende emoties. Wij ‘modernen’ willen er niet zo graag mee geassocieerd worden. Als ik in de zendo het woord laat vallen, volgt altijd de reactie: maar Zen is toch geen religie? Er zit blijkbaar meer in een naam dan we denken.
Voor westerse jóngeren lijkt het nauwelijks een issue, meestal omdat ze níet of veel vrijer opgevoed zijn met religie. Maar veel ouderen hebben onaangename, soms ronduit slechte herinneringen aan het keurslijf van de religie waarin ze zich ooit gevangen voelden. Het woord religie op ons zelf betrekken voelt op een of andere manier ongemakkelijk.
Religie is nog steeds niet echt sexy, alhoewel het tij ook enigszins aan het keren lijkt. De kerkelijke instituten in Europa brokkelen nog wel steeds verder af, maar tegelijk is er een grote belangstelling op spiritueel gebied. Spiritualiteit is wél sexy en het aanbod op die markt is dan ook overweldigend en zeer divers. Maar geen instelling op dit terrein zal zich openlijk religieus noemen, omdat je je daarmee uit ‘de markt’ prijst. Wél spiritueel, hoe versleten en uitgehold deze term inmiddels ook is geraakt.
Er waren zenmeesters die je zeiden je mond te spoelen zo gauw je het woord ‘Zen’ gebruikte. Dat lijkt me inmiddels aardig van toepassing op het woord ‘spiritualiteit’.
Kort door de bocht geconcludeerd: we gaan nog steeds het liefst met een voorzichtige boog om (het woord) religie heen.
Maar hoe je het ook wendt of keert: ook in Zen gaat het om een vorm van geloof en vertrouwen én om iets wat je een religieuze ervaring kunt noemen.
Een ‘verlichtingservaring’, heeft veel weg van een bekeringservaring; het kan je leven aardig op zijn kop zetten en gaat vaak gepaard met diepe emotionele en fysieke gevoelens. In de Diamant sutra komt een interessante passage voor waarin Subuthi – een ‘arhat’ van wie verondersteld wordt dat hij geen passies meer heeft! – tot tranens toe geroerd is als de woorden van de Boeddha werkelijk tot in zijn botten en vezels doordringen. En komt de hele traditie van het Boeddhisme niet voort uit de religieuze ervaring van Boeddha waarin alles voor hem op zijn plek viel?
Soms komen mensen naar de zendo omdat ze ooit zo’n ervaring gehad hebben, recentelijk of al langer geleden. Ze willen daar dan meer over uitzoeken of die opnieuw meemaken. Voor de meesten die naar het kussen worden gedreven geldt dat we een verlangen of intuïtie hebben dat er meer mogelijk moet zijn dan alleen de ‘dagelijks nooddruft’ van dit bestaan. Om iets te ervaren van een ‘groter leven’, een leven dat helemaal geleefd durft te worden in plaats van een leven waarin we alsmaar lopen te pikken en te kiezen wat we er wél en wat we er niét in willen ‘hebben’. De ervaring dat alles wat we tegen komen ons leven ís, zonder uitzondering; om een totaal en allesomvattend leven te leiden.
Dit gaat over de diepste drijfveren en verlangens van ons menselijke bestaan. En dat mag je religieus noemen, ook omdat dit buiten het bereik valt van wat we kunnen bedenken, ‘maken’ en weten, voorbij de wetenschap, ook van theologie en filosofie.
De meeste aversie tegen religie geldt vermoed ik de religieuze instituten waar we meestal de buik van vol hebben. En die nog steeds onze weerstand tegen religie overeind houden. Misschien is het tijd om dat station te passeren en ons niet te laten vangen in vastgezette overtuigingen en woorden.