Ervaring, beleving en de zingeving van ons leven vinden plaats in het bewustzijn, in de geest. Je kunt ook zeggen in onze verbeelding, want in feite verbeelden we het leven voortdurend en scheppen we allerlei soorten illusies. De woorden illusie en verbeelding zijn hier niet negatief bedoeld. We doen bijna niet anders.
De vraag is alleen of het bevrijdende of beknellende illusies zijn en hoe bewust we kunnen omgaan met deze processen van verbeelding en symbolisering.
Het Boeddhisme is, zoals elke religie, een vorm van verbeelding. Boeddha is verbeelding, symbool, evenals de figuur van de Bodhisattva. We creëeren allemaal een eigen en ander beeld van onze helden, of het nou Boeddha, Jezus is of onze favoriete popster of actrice.
Wat we historisch verantwoord van de Boeddha weten is minimaal; de beschrijvingen van zijn leven zijn onbetrouwbaar in objectieve zin. Ze zeggen wel iets over hoe we tegen de persoon van Boeddha aankeken en kijken. Het gaat eerder om wat de Boeddha oproept aan symbolische werkelijkheid in mijn leven. Werken de verhalen, de beelden en de overgeleverde teksten voor mij? Inspireren ze, tillen ze me op een hoger plan? Dat is wat telt en dat is wat mijn verbeelding doet.
Alle religies komen voort uit religieuze ervaring. De vormgeving en uitwerking in verhalen, geschriften, ceremonies en rituelen vertonen vanuit hun historische, geografische en culturele oorsprong vaak grote verschillen.
Allemaal uitkomst van onze verbeelding.
Ook in Zen spelen rituelen, geschriften en ceremonies een belangrijke rol. Maar alle ceremonieel staat in dienst van de religieuze ervaring – in Zen bevrijding of verlichting genoemd – waarnaar voortdurend verwezen wordt.
We hebben vormgeving nodig. We hebben een zekere opsmuk en optuiging nodig.
We kunnen niet zonder de verhalen en beelden en de lading die ze voor ons oproepen. Ceremonies en rituelen kunnen ons diep raken en iets teweeg brengen waar de ratio niet bij kan komen. Hier worden we op een dieper niveau geraakt, waar wetenschap en logica niet kunnen doordringen. Een laag waar ook muziek, dans, literatuur en de andere kunsten ons kunnen raken. Dat is de niet te onderschatten waarde van kunst en dat is ook waar kunst en religie samen komen. Misschien is het de kunst is om deze verbeeldde werkelijkheid zó te integreren en mee te nemen in je dagelijkse ‘gewone’ bestaan, dat er een zinvolle en helende verbinding ontstaat.
Carl Jung spreekt van een transcendentaal beleven van de werkelijkheid.
Iemand als Marcel Proust, voor wie de verbeelding alles was, schrijft:
‘Hoe zou ik aan een gemeenschappelijke afkomst van twee namen kunnen geloven, waarvan de een door de lage en onbetamelijke deur van de ervaring en de andere door de gouden poort van de verbeelding tot mij gekomen was?’
(Marcel Proust. In de schaduw van de bloeiende meisjes).
Proust schept in het bovenstaande citaat een grote afstand tussen de verbeeldde en de normale, ‘platte’ werkelijkheid. Hij leefde helemaal voor die verbeeldde werkelijkheid en gaf dat op een niet eerder vertoonde literaire manier vorm. Af en toe beschrijft hij hoe hij doordringt in die werkelijkheid – de meest beroemde is de Madeleine koekjes scéne – en dan ervaart hoe hij toegang krijgt tot de échte werkelijkheid. Die beschrijvingen doen overigens sterk denken aan verlichtingservaringen.
Voor mijn gevoel beoefenen we Zen, inclusief het gebruik van de rituelen en ceremonies, om deze kloof te dichten. En om steeds meer te zien en te vertrouwen dat het grootse, het oneindige, het échte, onverbrekelijk vervat liggen in het alledaagse en banale. En hoe we die werkelijkheid kunnen leren waarderen.
De verbeelding is daarbij essentieel.